Home      Niet meer leverbaar      Een vrouw voor zonen
 

 

Titel: Een vrouw voor zonen
Auteur: Rosalie Sprooten
ISBN: 90-76043-14-0
Prijs: € 13,60
 

Fragment:
Schin op Geul
Mijn verering voor Sint Antonius van Padua is ooit oprecht en groot geweest en niet alleen in kwesties van verloren zaken. Hij was, naast Robin Hood en de Zwitserse wielrenner Hugo Koblet, mijn held, al heb ik nooit geweten welke daden hem tijdens zijn leven zo heilig en onsterfelijk hebben gemaakt. Ook mijn vader had een onverwoestbaar vertrouwen in deze man, al sprak hij daar zelden over. Bij gebrek aan beter liep ik in mijn puberteitsjaren de kerk plat en bad ik, naar vaders voorbeeld, bij voorkeur tot hem. Ik wilde in de hemel komen, maar volgens mijn ouders was mijn gedrag daar nog lang niet naar. Niemand, niemand begreep mij, behalve de brave heilige in zijn bruine pij. Met een plof liet ik dubbeltjes en kwartjes, die ik met moeite had gespaard, in de offerblok vallen om zodoende wat medelijden voor mijn ongelukkige ziel af te kopen. Ach, die tijd van toen... maar door Antonius boven mijn hoofd voelde ik me wel in een vertrouwde omgeving. Hij glimlachte nog net zo vroom als vroeger, met het kind Jezus op zijn arm en een witte lelie in de hand.
Het was een eerste paasdag, zo’n dag waarop iedereen die zich maar een beetje katholiek noemt, weer naar de mis gaat, de kerk puilde uit. Mijn man en ik waren hier om met vrienden een dag feest te vieren ter gelegenheid van een zestigste verjaardag. Een hoogmis in de morgen hoorde daarbij. We hadden op het nippertje een staanplaats kunnen bemachtigen. Het koor zong een Latijnse mis. Het was zonder al te veel pretenties. Het speet mij dat er geen volkszang van werd gemaakt, want het luidkeels meezingen in de kerk, zelfs bij een begrafenis, is voor mij een waar genoegen. Nu moest ik op fluistersterkte zingen en dan is mijn stem niet mooi. De pastoor had een aardige preek. Ik kwam er tenminste de tijd mee door, maar verder was ik hoegenaamd door niets geboeid. Er waren welvingen boven mijn hoofd die ik volgde. Ik schatte de omtrek van de mergelpilaren. Een paar rumoerige kinderen, die het allemaal van hun ouders moesten meemaken, irriteerden me behoorlijk.
Maar juist onder de consecratie, in het moment suprčme, toen iedereen doodstil was en het kuchen en hoesten enkele ogenblikken uitstelde, schoot mij te binnen dat mijn moeder in deze kerk haar eerste communie moest hebben gedaan. Ik kreeg er kippenvel van. Mijn gedachten richtten zich op haar verleden, hoe ze hier gelopen had door het middenpad, feestelijk gekleed en wellicht ook met een kransje op haar hoofd. Nou ja, feestelijk, het zal wel een sober wit jurkje zijn geweest, geheel in stijl van de tijd waarin ze jong was. Misschien scheen de zon toen wel net zo glorieus als op deze paasdag. Waar hadden haar ouders gezeten? Was haar opstandige vader toch meegekomen? De Roomse kerk was voor hem niet zonder meer een oord van troost. Dat geheim had ik mijn moeder wel weten te ontfutselen.
Ik liep op een zondag in augustus, aan het einde van de oorlog, ook als een wit gekleed bruidje, met mijn klasgenoten in processie naar het altaar. Amper een maand voor de bevrijding en zestien dagen nadat onze kapelaan door de Duitse SD was weggehaald. We moesten veel voor hem bidden en dat deed ik met gesloten ogen en vol overgave. Tonia, een kinderloze nicht van mijn moeder, had stof voor mijn jurkje geschonken en dat zat me de hele dag dwars. Waren wij soms arme mensen die van de bedeling moesten leven? Waarom had mijn moeder niet voor een jurkje gezorgd? Toch voelde ik mij ook een beetje deftig onder al die aandacht van de kerkgangers. Zo ongeveer moest zij het ook hebben meegemaakt. Ik probeerde mij haar voor de geest te halen als een klein schuchter kind, spelend, biddend, slapend en lerend, thuis en op school, hier niet ver vandaan, in het prachtige Gerendal waar ze een aantal jaren had gewoond. Veel had ze over haar leven nooit losgelaten, dat leven van lang voor mijn tijd. Een aantal verhalen sjouwde ik al jaren mee, maar ze boden weinig zicht op het kind dat later mijn moeder zou worden. En toch lag er een directe verbinding van uit deze kerk naar mij. Die sporen moesten ergens terug te vinden zijn.
Schin op Geul, dat ooit naam maakte door Wim Sonneveld in zijn creatie van Frater Venantius. Als ze dat liedje hoorde zei ze wat dromerig, Schin op Geul, daar heb ik vroeger gewoond. Ze vond het maar vreemd dat iemand in de radio, boven in Holland, de naam uitsprak van het dorp uit haar kinderjaren. Ze zal niet geweten hebben dat in de vroege historie hier een Germaanse stam leefde die de godin Dea Sunuxsali vereerde. Zo’n gegeven zou mijn vader juist wel geboeid hebben. Haar oudste verhalen gingen altijd over Laurensberg bij Aken. Dat ze daar, vijf jaar voor de eeuwwisseling, in de woning boven de molen, was geboren en als kleuter er zelf met de schaar haar haren had afgeknipt. Dat haar vader er als voerman werkte. Die herinneringen wilde ze koste wat kost vasthouden. Verhalen over Karel de Grote lieten haar koud, terwijl die toch een historische stempel op haar geboortestad had gedrukt. Door de oorlogen had ze de pest aan Duitsland gekregen.

Rosalie Sprooten

 
   
 
     
   
©2009 Uitgeverij TIC